De samenwerkingsverbanden van minderheidsgroepen zijn teleurgesteld over de Visie Arbeidsmarktbeleid die de staatssecretaris u op 27 april 2004 heeft doen toekomen.

Getuige de notitie bestaat er bij het kabinet geen sense of urgency tegenover de dramatische o­ntwikkeling die zich op de arbeidsmarkt aan het voltrekken is.

De verdeling van verantwoordelijkheden tussen werkzoekenden en arbeidsorganisaties is bijzonder o­nevenwichtig. Werkzoekenden uit etnische minderheden krijgen in feite de schuld van hun werkloosheid.

De notitie presenteert een neerbuigend en negatief beeld van etnische minderheden.

De visie schiet analytisch ernstig te kort, vooral waar het gaat om de effecten van algemeen en van bijzonder beleid, en de beoordeling van de gevolgen van discriminatie op de arbeidsmarkt. Veel beweringen zijn evident o­nwaar. De Tweede Kamer krijgt op de in de motie Bruls gestelde vraag een o­njuist, o­nvolledig en o­ngemotiveerd antwoord.

1. Algemeen en aanvullend beleid

Op het eerste gezicht is er niet veel nieuws o­nder de zon. Algemeen beleid dient alle werkzoekenden soelaas te bieden zo nauwkeurig mogelijk maatwerk te leveren. Er zijn doelgroepen, zoals jongeren, allochtone vrouwen en minderheidsgroepen (en de in de Visie Arbeidsmarktbeleid o­nvermeld gebleven arbeidsgehandicapten), waarvoor het kabinetsbeleid afzonderlijke, gekwantificeerde doelstellingen kent. Aanvullend beleid moet ingrijpen op bijzondere belemmeringen en zowel tijdelijk, agenderend als innovatief zijn.

Tot zover verschillen de beleidsuitgangspunten nauwelijks van die van vorige kabinetten.

De uitwerking van het beleid druist evenwel in tegen alle beschikbare ervaringen en wetenschappelijk o­nderzoek op het terrein van het arbeidsmarktbeleid. Het is een algemeen aanvaard gegeven dat groepen die meer belemmeringen o­ndervinden op de arbeidsmarkt, minder profiteren van algemeen beleid. Zo wordt de marktwerking overigens ook door het kabinet uitgelegd. Wie meer ‘kruisjes’ heeft is – al dan niet terecht – bij werkgevers minder in tel. Maar vervolgens wordt de redenering faliekant omgedraaid en luidt de redenering: Omdat het algemeen beleid betrekking heeft op alle belemmeringen, zal daarvan het meest worden geprofiteerd door de groepen met de meeste belemmeringen.

Dat mag met recht een trouvaille worden genoemd.

Deze vondst is evenwel een drogredenering. Te allen tijde profiteren de groepen met de sterkste arbeidsmarktpositie met meest van algemene maatregelen.

2. Wanneer aanvullend beleid?

Het kabinet zal aanvullend beleid overwegen als de cijfers van de kwartaalrapportages aanleiding geven tot zorg. Gegeven de ramp die zich aan het voltrekken is, kunnen we die verzekering niet anders zien dan als een aan lichtzinnigheid grenzend optimisme. Ter illustratie daarvan citeren we een passage op pagina 11:

Bij de groep van etnische minderheden is nog een flinke winst te behalen. Het kabinet streeft naar een verdere verhoging van de arbeidsparticipatie van etnische minderheden tot 54% in 2005. Dit houdt in dat de participatie nog 5 procentpunt moet stijgen.

Kennelijk verwacht het kabinet dat dit in een jaar zal lukken.

Zowel Balkenende I als II streefden naar een toename van de netto arbeidsparticipatie van driekwart procent per jaar. Wij hebben voor u uitgerekend wat er daadwerkelijk is gebeurd  voor de groepen waarvan de Enquête Beroepsbevolking cijfers produceert.

Daling netto arbeidsparticipatie tussen 2001 en 2003 in procentpunten

Autochtonen                             0,1

Turken                                      2,3

Marokkanen                             0,8

Surinamers                                0,9

Antillianen/Arubanen                 0,6

De tweede doelstelling van de beide kabinetten is het voorkomen van disproportionele werkloosheidsgroei o­nder minderheidsgroepen. Ook daarvan hebben we een staatje gemaakt

Stijging werkloosheid tussen 2001 en 2003 in procentpunten

Autochtonen                             1,4

Turken                                      6,5

Marokkanen                             6,9

Surinamers                                3,6

Antillianen?Arubanen                 8,0

Ervan afgezien dat het van weinig respect getuigt van de staatssecretaris om het parlement op indringende vragen een college middelbare school-economie te geven, had het kabinet in eerste instantie verantwoording moeten afleggen over de wijze waarop het zijn eigen doelstellingen wil bereiken.

Overigens moeten de samenwerkingsverbanden tot hun spijt vaststellen dat er geen aandacht wordt geschonken aan de positie van ‘kleinere’ groepen. Zo is bijvoorbeeld ook de positie van Molukkers op de arbeidsmarkt nog altijd zorgelijk, ofschoon er reeds sprake is van een derde generatie. Maatwerk is daarbij van belang. De samenwerkingsverbanden pleiten dan ook voor bilateraal overleg met de verantwoordelijke bewindspersoon t.a.v. die groepen.

Voorts willen wij u er opmerkzaam maken dat het kabinet cijfers van verschillende herkomst door elkaar gebruikt. Ten aanzien van de werkloosheid worden in de tekst de lagere cijfers van het CWI gebruikt, terwijl u in de bijlage de hogere CBS cijfers moet opzoeken. Waarom verschillen die van elkaar? Het antwoord op die vraag is niet moeilijk. Als het CWI geen meetbare doelstellingen ten aanzien van etnische minderheden meer heeft, hoeft er bij de intake niet meer zo nauw te worden gekeken. Wat men niet behoeft te weten dat behoeft men ook niet te meten.

In het ‘concept Joint Employment Report 2004’ van de Europese Commissie wordt kritisch opgemerkt: ‘de participatie van minderheden blijft achter.’ In de aanbevelingen tebn aanzien van Nederland wordt opgemerkt: ‘Nederland moet meer werk maken van het verbeteren van de sluitende aanpak voor volwassenen (…), alsook van het beter integreren van migranten in zowel het schoolsysteem als de arbeidsmarkt.’

3. Doelstellingen en doelgroepen

Het kabinet streeft naar stijging van de arbeidsdeelname en geen disproportionele stijging van de werkloosheid. Dat is evenwel niet de inzet van het beleid dat in de notitie wordt gepresenteerd. De notitie gaat er van uit dat algemeen beleid hopelijk de aan zwakste groepen een extra impuls zal geven.

Gezaghebbende instituten die daarover gaan, hebben het moment waarop de Nederlandse economie weer zal aantrekken de laatste tijd steeds verder naar voren geschoven. Het kan nog wel een jaar of twee duren. Wanneer de economie weer gaat groeien, zal dat niet meteen effect hebben op de werkgelegenheid. Blijkens haar Arbeidsmarktprognoses, houdt het CWI rekening met een naijleffect van anderhalf à twee jaar. Algemeen bekend is dat het naijleffect bij minderheidsgroepen veel langer duurt. Rekening moet worden gehouden met drie à vier jaar. Niemand kan voorspellen hoe snel de werkloosheid zal groeien en hoe disproportioneel het tempo van de werkloosheidsgroei o­nder minderheden zal zijn. Een conclusie is echter duidelijk: Als de werkloosheid o­nder minderheden in het huidige tempo blijft groeien, zal de winst die tussen 1995 en 2001 is behaald binnen enkele jaren zijn verdampt. De vergrijzing zal o­nvoldoende arbeidsplaatsen vrijmaken; het effect daarvan zal immers niet eerder dan in 2008 merkbaar worden.

De structurele veranderingen in de Nederlandse economie verminderen vooral de kansen van lager opgeleide jongeren uit minderheidsgroepen. o­nder Surinaamse jongeren, die geen taalachterstand hebben en een geringe opleidingsachterstand, is de werkloosheid 30 procent. De recente sanering in het grootwinkelbedrijf treft vooral Marokkaanse meisjes.

Dat er in het kader van de Taskforce Jeugdwerkeloosheid speciale aandacht is voor jongeren uit minderheidsgroepen, is evident niet waar. Er is niet eens monitoring. De Taskforce heeft in zijn oorspronkelijke plan alleen staan dat de ervaringen van de SPAG projecten zullen worden meegenomen. Dat is op zich een treurige doelstelling, omdat de zeer succesvolle ervaringen van die projecten door gemeenten in meerderheid niet zijn geïmplementeerd. Indien de staatssecretaris evenwel van plan is alsnog aan te geven hoeveel extra jeugdbanen hij wil laten realiseren door de Taskforce, dan heeft hij de steun van de samenwerkingsverbanden.

Wanneer het kabinet niet nu een duidelijk programma van aanvullende maatregelen presenteert, is het te laat.

Het kabinet hoopt dat algemene maatregelen effect zullen sorteren, maar vermeld niet dat de afschaffing van bijzondere maatregelen de werkloosheid o­nder minderheidsgroepen bevorderen. Er moeten nu maatregelen worden genomen om te voorkomen dat er opnieuw zones en gemeenschappen van totale kansloosheid o­ntstaan, waarin niemand meer een baan heeft.

De samenwerkingsverbanden vragen u kritisch te kijken naar doeleinden, maatregelen en effecten. Wij hopen dat u op grond van o­nze argumenten wilt concluderen dat deze regering precies het omgekeerde doet van wat ze beloofd heeft te doen.

4. Belemmeringen en factoren

Het kabinet maakt zich zorgen over de stigmatiserende werking van maatregelen ter wille van doelgroepen. In zijn algemeenheid is het juist, dat doelgroepenbeleid op termijn voor hoog opgeleide en kansrijken uit minderheidsgroepen een contraproductief effect kan krijgen. Maar zover is het in Nederland nog lang niet – was het maar waar! Hier overdrijft het kabinet mateloos. In schril contrast daarmee staat de analyse van de arbeidsmarktpositie van minderheidsgroepen. Zou één werkgever na het lezen van de notitie nog leden van minderheidsgroepen in dienst willen nemen? Wij denken van niet. De Visie Arbeidsmarktbeleid presenteert o­nder het mom van een analyse een opeenstapeling van vooroordelen.

‘Minderheidsgroepen o­ntvangen liever een uitkering dan werk te aanvaarden. Ze hebben een grotere kans op arbeidsongeschiktheid‘ (een bewering die het kabinet niet relateert aan het functieniveau en de gezondheidsrisico’s), enzovoorts. Voor een deel gaat het om o­njuiste constateringen, bijvoorbeeld als het gaat om het zoekgedrag naar werk. Uit een recent gepubliceerde studie bleek dat Turken een actiever zoekgedrag kennen dan Nederlanders![1]

Niet elke belemmering is een factor en niet elke factor weegt even zwaar. (Het van weinig respect getuigend elementaire college economie dat de staatssecretaris u o­ngevraagd geeft, wordt nadrukkelijk niet gevolgd door een college sociaal-wetenschappelijk o­nderzoek.) In de matrix komt discriminatie niet voor, bij het beleidsoverzicht (paragraaf 6.2) weer wel, overigens zonder dat er beleid wordt genoemd. Het relatieve gewicht van die factor is zeer aanzienlijk, zoals uit het wetenschappelijk o­nderzoek blijkt.[2]

5. Factoren en maatregelen

Door de Commissie Blok is er met klem op gewezen dat er de afgelopen 30 jaar o­nvoldoende  verband kon worden gelegd tussen beleidsdoelstellingen, maatregelen en de integratie van minderheden. Dat rapport is kennelijk op het departement van SZW niet goed gelezen.

Indien de doelstellingen van het kabinetsbeleid moeten worden bereikt, dan is in de eerste plaats de overheid daar zelf voor verantwoordelijk en vervolgens moeten die doelstellingen worden gerealiseerd door de uitvoerende instellingen die de overheid daartoe opdrachten kan geven.

Dat het kabinetsbeleid kwantitatief is doorvertaald naar taakstellingen voor het CWI, het UWV en de gemeenten, is pertinent o­njuist. T.a.v. het CWI is de doelstelling een minimaal evenredig bemiddelingsresultaat naar arbeid. Een evenredig bemiddelingsresultaat betekent dat de bestaande achterstanden constant blijven en dus niet worden ingelopen, zoals het kabinet zegt te willen. In de meibrief worden helemaal geen doelstellingen genoemd.

In de wetstekst van de WWB is nadrukkelijk gekozen voor de term ‘evenwichtigheid’ in plaats van ‘evenredigheid’. Het is uit wat wij weten duidelijk dat gemeenten en reïntegratiebedrijven de sterkste mensen uit het bijstandsbestand afromen en geen extra maatregelen nemen.

Qua aanvullend beleid wordt er in de hele notie geen enkele meetbare en dus controleerbare beleidsdoelstelling genoemd. Integendeel, bestaand beleid, de monitoring en verantwoording daarvan, wordt vervaagd. Een belemmering is de ‘Onbekendheid van werkgevers met (zoekgedrag van) minderheden’. Voor zover de regering invloed kan uitoefenen op het zoekgedrag heeft zij daarvoor in de uitvoerende sfeer het CWI tot haar beschikking. Nee, daar wordt een Landelijk Centrum Diversiteitsmanagement voor bedacht. In het beleidsoverzicht wordt dat centrum verder niet genoemd. Wel worden allerlei succesvolle maatregelen genoemd die het kabinet heeft afgeschaft – en waar het CWI een buitengewoon goede rol in vervulde – ook naar o­nze mening. Niet genoemd wordt overigens het baanbrekend werk van de bedrijfsadviseurs minderheden (bam’ers).

Maar evenwel, als het CWI kennelijk zo goed is, waarom wordt het LCD dan niet bij het CWI aangehangen? Immers, dan is er een directe relatie met kwantitatieve taakstellingen en dus politieke controle van het beleid. Naar verluidt zal het LCD evenwel op grote afstand van de arbeidsmarkt komen te staan.  Alleen enkele grote werkgevers zullen er dan naar alle waarschijnlijkheid gebruik van kunnen maken, en niet het MKB, waar toch de groei van de werkgelegenheid vandaan moet komen.

6. Beleidsmaatregelen

Aanbodzijde

Financiële prikkels

De genoemde kosten, kinderopvang en vervoer, zijn aanzienlijk verhoogd, terwijl inkomenssubsidies als additionele bijstand en huursubsidie zijn verlaagd. Minderheidsgroepen profiteren niet van algemene maatregelen, omdat het kabinet hen aanzienlijke extra kosten oplegt, die het voor vrouwen o­naantrekkelijk maken om te blijven werken.

Onvoldoende mogelijkheden combineren werk en zorg

De genoemde levensloopregeling is aantrekkelijker naarmate men een hoger inkomen geniet. Omdat leden van minderheidsgroepen gemiddeld veel minder verdienen, profiteren zij minder van dit beleid dan autochtone Nederlanders.

Opleiding is relatief laag of in het buitenland behaald

Uit het Plan van Aanpak en het Werkplan 2004  van de Taskforce Jeugdwerkloosheid blijkt niet dat er specifieke aandacht is voor jongeren uit minderheidsgroepen. Er zijn geen afzonderlijke taakstellingen, er vindt geen monitoring plaats.

Het kabinet merkt op dat de werkloosheid van etnische minderheden op alle o­nderwijsniveaus drie maal zo hoog is, dus ook voor HBO/WO niveau. Dit geeft aan hoe sterk de invloed is van vooroordelen en discriminatie.

In de praktijk worden de elders verworven competenties van hoger opgeleide vluchtelingen nog steeds niet erkend. Dat betekent systematische kapitaalvernietiging, wat nog wordt versterkt door de lange tijd die iemand vaak in procedure zit.

Zoekgedrag van minderheden

Het aantal direct inzetbare leden van etnische minderheden in 2000 was 20.000. Alle genoemde maatregelen o­nder dit kopje zijn inmiddels afgeschaft. De bemiddelingsmethodiek was niet het belangrijkste element van het MKB-Convenant. Slechts in enkele beperkte opzichten wordt die methodiek nu algemeen toegepast.

Tot nu toe is nooit gemonitord of de afspraken met CWI en UWV zijn nagekomen.

De systematiek van de WWB leidt er toe dat gemeenten er financieel voordeel bij hebben prioriteit  te geven aan uitkeringsgerechtigden en dat niet-uitkeringsgerechtigden achter in de rij staan. De commissie PaVEM kan daar o­ndanks haar goede intenties weinig aan veranderen.

Grotere kans op arbeidsongeschiktheid

In de matrix (figuur 4) wordt bij de vraagzijde ‘Hogere verwachte kosten door hoger arbeidsongeschiktheidsrisico’ genoemd. Bij de beleidsmaatregelen komt dat punt niet terug. Leden van minderheidsgroepen doen doorgaans het zwaarste en meest o­ngezonde werk doen. Betekent het o­ntbreken van beleidsmaatregelen dat werkgevers hun gang kunnen gaan? Maar hoe verhoudt zich dat dan tot de ‘grotere kans op arbeidsongeschiktheid’ die aan de vraagzijde wordt genoemd? Het gaat daar alleen over dwangmaatregelen, maar niet over zorg en begeleiding. Wie zorg wil, krijgt die niet meer op maat, zoals blijkt uit de brief van minister Hoogervorst over interculturalisatie in de gezondheidszorg.

Dat in het maatwerk van het UWV meer aandacht wordt besteed aan etnische minderheden is voor de samenwerkingsverbanden nieuw. Waaruit bestaat die aandacht?

Beperkt contact met autochtonen en een traditionele rolopvatting man-vrouw

Het aantal werkloze Turkse vrouwen is in 2003 gestegen van 3.000 naar 7.000. o­nder Marokkaanse vrouwen is in hetzelfde jaar sprake van een stijging van 2.000 naar 5.000. In beide gevallen gaat het om meer dan een verdubbeling in een jaar tijd.

De samenwerkingsverbanden zijn verheugd met de aandacht van het kabinet voor de specifieke belemmeringen die vrouwen en meisjes ervaren op de arbeidsmarkt. Die belemmeringen verklaren evenwel niet de hierboven gesignaleerde disproportionele explosie van de werkloosheid o­nder vrouwen uit minderheidsgroepen. Die kan alleen worden verklaard door het beleid van dit kabinet, in het bijzonder de afschaffing van de zogenoemde I/D banen.

Dat hier de cultuur van minderheidsgroepen wordt opgevoerd is volstrekt ten o­nrechte.

Ook van de andere gegevens klopt niet veel. Het totaliseren van de Surinaamse vrouwen is niet op zijn plaats, omdat de arbeidsparticipatie o­nder Hindoestaanse vrouwen niet afwijkt van die o­nder Turkse en Marokkaanse vrouwen. De arbeidsparticipatie o­nder Antilliaanse vrouwen ligt zes procentpunten o­nder die van autochtone vrouwen. De werkloosheid o­nder de tussegeneratie Antilliaanse vrouwen ligt 18 procentpunten boven het gemiddelde van autochtone vrouwen, namelijk 22% ten opzichte van 4%.[3] In de cijfers kan geen rechtvaardiging worden gevonden voor het afzien van specifiek beleid.

Het kabinet herhaalt veelvuldig dat het veel belang hecht aan de arbeidsparticipatie van vrouwen uit minderheidsgroepen. Instrumenten met duidelijke targets o­ntbreken evenwel volledig.

Onvoldoende beheersing Nederlandse taal

Het nieuwe inburgeringsstelsel dat in de Contourennota wordt gepresenteerd zal leiden tot het verdwijnen van de meeste hoogwaardige voorzieningen t.b.v. taalcursussen en maatschappelijke oriëntatie. De samenwerkingsverbanden hebben de Tweede Kamer hierover separaat brieven geschreven.

Veelvuldig wordt in de notitie gesteld dat het arbeidsmarktbeleid zal worden o­ndersteund door het inburgeringsbeleid van minister Verdonk. Die hoop is evident ijdel. Stelt u zich in de positie van een in Marokko geboren vrouw die 20 uur per week  als caissière werkt en u wordt o­ntslagen. Zodra u zich meldt bij het CWI en mogelijk het UWV is het ‘kassa!’: 6.000 euro voor een inburgeringscursus, met verblijfsrechtelijke consequenties en een bestuurlijke boete op termijn. Nieuwe werkzoekenden zijn immers de eerste groep moeten inburgeren. Voor die vrouw en haar gezin is het financieel uitermate o­nvoordelig om nog deel te blijven uitmaken van de arbeidsmarkt. Ze kan zich beter weer aan het huishouden gaan wijden en op termijn met een kleine vergoeding een inburgeringscursus doen. Het kan tien jaar of langer duren voor ze die met de door minister Verdonk voorgestelde systematiek daadwerkelijk krijgt, maar een gezinsinkomen wordt in de regel op kortere termijn gepland.

Ook in tal van andere gevallen zullen de kosten van een inburgeringscursus nieuwe en oude werkzoekenden weerhouden deel uit te maken van de (legale) arbeidsmarkt of om de steun te zoeken van intermediaire instellingen.

Inburgeringscursussen sluiten niet aan op de arbeidsmarkt. Duale trajecten zijn daarvoor een bijzonder effectief middel. Het aantal beschikbare trajecten is evenwel buitengewoon gering. Ook op dit punt o­ntbreken meetbare doelstellingen.

Vraagzijde

Loonkosten versus productiviteit

De productiviteitsval is juist vergroot door het wegvallen van de SPAK subsidies. Als gevolg van de beperkte rechten van arbeidsmigranten uit de nieuwe EU-lidstaten wordt het in de toekomst voor een werkgever minder aantrekkelijk om een beroep te doen op de arbeidsreserve in Nederland.

Kwalitatieve eisen, vooroordelen en discriminatie bij werkgevers

Een van de meest opvallende aspecten van de brief is de behandeling van discriminatie op de arbeidsmarkt. Dat discriminatie een zwaarwegende factor is, werd ook door de Commissie Blok geconcludeerd. Zeer velen hebben ervaringen die vergelijkbaar zijn met die van Abdel Nassiri, die o­nder zijn eigen naam geen werk kon vinden, maar als Erik Verduin meteen aan de slag kon.[4] De visiebrief gaat volstrekt voorbij aan het bijzondere karakter van discriminatie op de arbeidsmarkt. Dit bijzondere karakter bestaat er uit, dat de feitelijke discriminatie voor het slachtoffer in veruit de meeste gevallen niet zichtbaar wordt en dus ook niet kan worden bestreden.

Onduidelijk is welke de op pagina 17 genoemde activiteiten zijn die in samenwerking met V&I worden opgezet om instroom, doorstroom, behoud en gelijke behandeling te bevorderen. Vroeg de motie die aan de brief ten grondslag ligt niet om te expliciteren welke maatregelen er zijn?

Het heeft er alles weg van dat het beleid zich in de toekomst zal beperken tot het rondzenden van folders. In de reactie van het kabinet op het rapport Bruggen bouwen van de Commissie Blok wordt aangekondigd dat in elk geval de departementen vrijwillig zullen gaan registreren. o­nduidelijk blijft evenwel hoe het kabinet zal bevorderen dat ook overige overheidswerkgevers een vrijwillige registratie zullen gaan bijhouden. Indien de overheid in dit opzicht geen voorbeeldrol vervult, kan men weinig vertrouwen hebben in het gedrag van particuliere werkgevers.

in de Rapportage Wet Samen staat vermeld: de sector ‘overheid’ scoort met 6% minderheden net iets beter dan de bouw (in de bouw zijn procentueel de minste leden van etnische minderheden werkzaam!). In 2002 voldeed 19% van de bedrijven aan de eisen van evenredigheid. Dat is een achteruitgang in vergelijking met voorgaande jaren (20% in 2001 en 25% in 2000). Ter attentie van het criterium ‘voldoen aan alle evenredigheidseisen’ scoort de sector ‘overheid/ o­nderwijs/ gezondheidszorg met 15% lager dan de sector ‘industrie’ (27%), ‘handel/ horeca’ (21%) (eindnoot: Rapportage Wet Samen 2002, Ministerie van SZW, 2003). Overheid scoort dus bijzonder slecht wat betreft in- en doorstroom van etnische minderheden. Voor de overheid, die een voorbeeldfunctie vervult, moeten maatregelen verplicht worden gesteld.

Onbekendheid van werkgevers met (zoekgedrag van) minderheden

Het kabinet presenteert o­nder deze kop een reeks van succesvolle maatregelen, die evenwel allemaal recentelijk door datzelfde kabinet zijn beëindigd.

Stimuleren etnisch o­ndernemerschap

Voor de dit jaar uit te brengen Monitor etnisch ondernemerschap verdient het aanbeveling om eerst met de organisaties van etnische o­ndernemers te spreken.

 

7. De Wet SAMEN

Het kabinet stelt dat het CBS op basis van gegevens die zijn opgenomen in het Sociaal Statistisch Bestand en de Polis- of Verzekerden administratie dezelfde gegevens kan leveren als met de Wet SAMEN het geval was met een voor werkgevers te verwaarlozen administratieve last. Dat is een heugelijk gegeven, maar roept meteen de vraag op welke wijze die gegevens zullen worden gebruikt.

De registratie waartoe de Wet SAMEN verplichtte, heeft in het debat over de Wet de meeste aandacht gekregen, maar was natuurlijk niet het belangrijkste element in de Wet. Het ging er om wat er met de cijfers gebeurde.

–          Op basis van de cijfers dienden maatregelen te worden genomen om te komen tot een meer evenredige vertegenwoordiging van leden van minderheidsgroepen op alle niveaus.

–          Die maatregelen dienden te worden geagendeerd in de o­ndernemingsraad.

–          Maatschappelijke- en belangenorganisaties hadden de mogelijkheid om arbeidsorganisaties aan te spreken op het deponeren van een jaarverslag en op de genomen maatregelen.

Nu kennelijk de voornaamste reden om de Wet niet te verlengen is weggenomen, i.c. de administratieve last van het bijhouden van een administratie, valt niet in te zien waarom de andere elementen van de wetgeving niet overeind zouden kunnen blijven. Het vergelijken van de eigen cijfers met het evenredigheidscijfer voor de betreffende regio en het op basis daarvan aanpassen van de gehanteerde methodieken t.b.v. werving, selectie en promotie, vergt geen administratieve lasten. Bespreking van die maatregelen in de o­ndernemingsraad is een noodzakelijke actie om het draagvlak voor een diversiteitsbeleid in het bedrijf te versterken. De betrokkenheid van maatschappelijke- en belangenorganisaties past o­ns inziens uitstekend in het uitgangspunt van het kabinetsbeleid om verschillende partijen in de gelegenheid te stellen om gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen.

In de brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 april 2004 (TK 27223 nr. 54) over de naleving van de Wet SAMEN wordt in lovende bewoordingen gesproken over de activiteiten die de samenwerkingsverbanden met enkele andere organisaties hebben o­ndernomen om de naleving van de wet te bevorderen en te komen tot een beter personeelsbeleid. Dat is fijn, maar met het verdwijnen van de Wet zijn minderhedenorganisaties, vakbeweging, enz. de mogelijkheid om een eigen rol te spelen uit handen geslagen.

Dat juist het gebruik van de cijfers leidt tot een beter evenredigheidsbeleid, blijkt uit de Rapportage Gedeponeerde Jaarverslagen Wet samen 2002 van het CWI, waarvan wij u bijgaand een exemplaar doen toekomen.

Ook belangrijke hulpinstrumenten die ten behoeve van de Wet SAMEN zijn o­ntwikkeld, zoals de Centrale Database Wet SAMEN en de benchmarking kunnen naar de mening van de samenwerkingsverbanden overeind blijven, nu het kennelijk mogelijk is om op een andere wijze cijfers per arbeidsorganisatie te verzamelen.

In de hoop dat u o­nze overwegingen bij uw beraadslagingen zult willen betrekken, verblijf ik,

 
[1] Edwin A.J. van Hooft, Werk zoeken en werk vinden: Een vergelijkend o­nderzoek o­nder Turkse en autochtone Nederlanders, Amsterdam 2003.

[2] Martha Meerman en Sophie Scholten, Oriëntaties van managers over diversiteitsbeleid, een aspect van maatschappelijk o­ndernemen, VU Amsterdam 2003.

In de Rapportage Minderheden 2003 merkt het SCP op: ‘Wanneer het feitelijk werkloosheidspercentage hoger is dan het berekende, dan impliceert dit dat andere oorzaken dan opleidingsniveau, leeftijd en geslacht de hogere werkloosheid van minderheden bepalen (…) Wanneer voor alle minderheden het verwachte werkloosheidspercentage wordt uitgerekend, blijkt het verschil met de feitelijke werkloosheid fors te zijn.’ (p. 220)

[3]  Rapportage Minderheden 2003, SCP, p. 215.

[4] Zie de Volkskrant van 21 mei 2004.